Instrumentendatabank

De instrumentendatabank biedt een overzicht van ruim 200 instrumenten die gebruikt worden binnen de forensische psychiatrie. In de instrumentendatabank wordt ieder instrument kort beschreven en informatie gegeven over het type instrument, de validiteit en betrouwbaarheid, de afnameduur, de belangrijkste literatuurbronnen en waar het instrument te verkrijgen/ downloaden is.

COTAN-beoordelingen

Indien voorhanden, is bij instrumenten de link naar de COTAN-beoordeling opgenomen. Om de COTAN-beoordeling van een instrument te kunnen inzien, dien je in te loggen als COTAN-abonnee. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om individuele beoordelingen aan te schaffen zonder abonnement. Veel universiteitsbibliotheken bieden toegang tot COTAN-informatie aan studenten en medewerkers. Zie voor meer informatie over de COTAN: https://psynip.nl/cotan/.

Naam Categorie Omschrijving
MAGDA Tools & Tech De tool is niet langer actueel met de huidige wet- en regelgeving. MAGDA is een digitaal expertsysteem ontwikkeld om de (zorg)professional te ondersteunen bij beslissingen rondom het beroepsgeheim (Kremers, 2018). Binnen dit expertsysteem kunnen medewerkers concrete situaties voorleggen met de daarbij behorende vraag omtrent het al dan niet verstrekken van medische informatie. Aan de hand van jurisprudentie, onderzoeken en wetgeving wordt hierbij de relevante normering rondom de kwestie van het beroepsgeheim in het systeem verwerkt. Vooralsnog is de tool ontwikkeld voor hulpverleners in een penitentiaire setting. Veel van de in de tool als content ingevoerde situaties hebben echter ook betrekking op hulpverleners in andersoortige behandelsettings. Het is mogelijk om de tool uit te breiden met specifieke vraagstellingen uit andere (forensische) zorginstellingen. Dit vraagt echter om nader onderzoek.
MANSA Zelfrapportage De MANchester Short Assessment of quality of life (MANSA; Priebe, Huxley, Knight, & Evans, 1999; Nederlandse vertaling: Van Nieuwenhuizen, Janssen-de Ruijter, & Nugter, 2017) is een zelfrapportage-instrument om de kwaliteit van leven te bevragen bij individuen met psychische problematiek. De MANSA is gebaseerd op de Lancashire Quality of Life Profile (LQLP). De MANSA heeft twee versies: de MANSA-VN12 en de MANSA-VN16. Beide versies bestaan uit twaalf subjectieve vragen over onder meer dagbesteding, lichamelijke gezondheid, veiligheid en de financiële situatie. Men heeft de keuze uit zeven antwoordmogelijkheden lopend van ‘1 = kan niet slechter’ tot ‘7 = kan niet beter’. Bij de MANSA-VN16 zijn vier objectieve vragen toegevoegd. Deze vragen worden met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord en hebben betrekking op de afgelopen week (contact met vrienden) of het afgelopen jaar (betrokkenheid misdrijf, slachtoffer van misdrijf).
MASA/MIDSA Beoordelingsschalen en Zelfrapportage De Multidimensional Assessment of Sex and Aggression (MASA; Knight, Prentky, & Cerce, 1994) behandelt diverse domeinen die empirisch relevant zijn gebleken bij de assessment van seksuele agressie. Het instrument beoogt verkrachters nader te differentiëren volgens een door eerder ontwikkeld model, de Massachusetts Treatment Center Rapist Typology (MTC:R3). Met de MASA is geprobeerd de beoordeling van de MTC:R3- en Child Molester Typology (MTC:CM3)-classificatielijsten meer betrouwbaar en meer valide te maken. De meest recente versie van de MASA (versie 5) bestaat uitsluitend in een gecomputeriseerde vorm (MIDSA; Multidimensional Inventory of Development, Sex, and Aggression) en vervult de functie van een gestandaardiseerd uitvoerig (allesomvattend) zelfrapportage-instrument voor zowel jeugdige als volwassen seksueel misbruikers en voor zowel criminele als niet-criminele steekproeven. De MIDSA bestaat uit 59 schalen (54 voor de jeugdversie). De schalen en de items zijn te vinden in de handleiding: https://midsa.us/pdf/MIDSA_clinical_manual.pdf.
MATE Beoordelingsschalen en Zelfrapportage De Meting van Addictie voor Triage en Evaluatie (MATE: Schippers, Broekman, & Buchholz, 2011) heeft als doel het op valide en betrouwbare wijze vaststellen van patiëntkenmerken ten behoeve van het stellen van de indicatie voor zorg en behandeling en ten behoeve van de evaluatie van verleende zorg en behandeling. De MATE richt zich op patiënten met een (mogelijk) verslavingsprobleem, maar bevat onderdelen die evenzeer van toepassing zijn bij niet verslaafde personen in de geestelijke gezondheidszorg. Dat geldt met name voor de MATE-ICN: ICF Core set and Need for care, de factoren die daarop van invloed zijn en de zorgbehoefte. De MATE bestaat uit zelfrapportagevragenlijsten en interviews. Het is een samenvoegsel van bestaande instrumenten zoals de CIDI. Als instrument voor de diagnostiek van verslaving kan men onderdelen van de MATE gebruiken om het gebruik van psychoactieve middelen, de geschiedenis van de verslavingbehandeling en de sterkte van het verlangen naar psychoactieve middelen in kaart te brengen, alsook om de diagnoses afhankelijkheid en misbruik volgens de DSM te stellen (zie mateinfo.eu/dutch). Het meetinstrument heeft drie versies: volwassen (MATE), jeugd (MATE-Y) en zelfrapportage (MATE-Q). Per 1 januari 2015 geldt dat voor het meten van de voortgang van de behandeling (ROM) een keuze gemaakt moet worden uit de volgende instrumenten: -HoNOS; -MATE (verslaafden); -DROS (verstandelijk beperkten). De meting geldt voor alle klinische en ambulante patiënten met uitzondering van de patiënten bij wie de DDBC-hoofdgroep persoonlijkheidsstoornissen, seksuele stoornissen of verdiepingsdiagnostiek is geopend. De verplichting geldt voor alle forensische settingen met uitzondering van RIBW, FO en ambulante begeleiding.
MCT Intelligentie De Multiculturele Capaciteiten Test (MCT; Bleichrodt & Van den Berg, 2004) is een intelligentietest. De test meet de cognitieve capaciteiten, waarbij aanlegfactoren en aangeleerde factoren worden meegenomen. Er is een test voor middelbaar niveau (MCT-M) en voor hoger niveau (MCT-H). De MCT-M is gericht op personen vanaf ongeveer 15 jaar met een opleidingsniveau vanaf enkele jaren voortgezet onderwijs tot afgerond mbo. De MCT-H is voor personen vanaf ongeveer 15 jaar met een opleidingsniveau vanaf klas 5 havo/vwo tot afgerond hbo of wo. Beide testen bevatten acht subtests die vier factoren meten: logisch redeneren en ruimtelijk inzicht, numerieke vaardigheden, verbale vaardigheden en perceptuele snelheid. De testen zijn geschikt voor personen met en zonder migratieachtergrond.
MINI Beoordelingsschalen en Diagnostiek De Mini International Neuropsychiatric Interview (MINI; Sheehan et al., 1998) is een kort diagnostisch gestructureerd interview voor het classificeren van ICD-10 en DSM-IV psychiatrische stoornissen. De MINI focust voornamelijk op huidige stoornissen. Voor elke stoornis sluiten een of twee vragen een diagnose uit bij een negatief antwoord. Beperkingen van de MINI zijn de afwezigheid van een volledige levensloopdiagnose en van subtypes van de psychotische stoornis. Dit instrument staat toe net voldoende informatie te verzamelen om goede klinische conclusies te trekken. Het is daarentegen niet geschikt voor genetische of epidemiologische studies. Het instrument is goed onthaald bij de gedetineerden en genereerde nuttige informatie, maar de duur van de MINI werd als te lang gezien. Daarbij had men twijfels over onnodige doorverwijzingen aangezien geen rekening wordt gehouden met de ernst van de symptomen. Ook onderscheidt de MINI geen geveinsde van waarheidsgetrouwe symptomen en worden cognitieve beperkingen buiten beschouwing gelaten, beide problemen die veelvuldig voorkomen in een forensische populatie. Daarnaast werden sommige modules als te moeilijk bevonden. Deze bevindingen leiden tot de conclusie bij de stafleden van de gevangenis dat de MINI geen aanwinst betekent voor de huidige screening. De update van de MINI voor DSM-5 heeft een vereenvoudigde versie opgeleverd: MINI-S (Hergueta & Weller, 2017; Nederlandse vertaling: Overbeek & Schruers, 2019). Hierbij zijn de afnameduur en de benodigde tijd voor training beperkt. De MINI-S is te gebruiken voor personen vanaf 17 jaar. Voor kinderen en adolescenten van 8-16 jaar is een aangepaste versie in het Engels en Frans beschikbaar: MINI-S KID.
MMPI Persoonlijkheid en Zelfrapportage De Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI; Friedman et al., 2001) is inmiddels wereldwijd de meest gebruikte persoonlijkheidsvragenlijst. De test is oorspronkelijk geconstrueerd met de bedoeling diverse pathologische beelden binnen de grote psychiatrie te onderscheiden. Het betreft een zeer uitgebreide lijst met 574 vragen en zeer uitgebreide analysemogelijkheden. Tegenwoordig wordt de test vooral gebruikt als instrument om persoonlijkheidspathologie in kaart te brengen. Er zijn drie versies beschikbaar. De MMPI-2 kan gebruikt worden voor een grondige screening op de aanwezigheid van psychotische symptomen, suïcidale ideaties, middelenmisbruik en overige psychopathologie. Daarnaast is de MMPI-2-RF een verkorte en vernieuwde screener van de MMPI-2. Verder is de MMPI-A de versie van de MMPI voor adolescenten.
MOAS Beoordelingsschalen en Observatie De Modified Overt Aggression Scale (MOAS; Kay, Wolkenfeld & Murrill, 1988; Nederlandse versie: Buitelaar et al., 2001) is een verbeterde versie van de OAS. De MOAS is ontworpen als een beschrijvend instrument om accuraat en betrouwbaar de verschillende vormen van agressie te meten zoals die voorkomen in een psychiatrisch ziekenhuis. De MOAS kent dezelfde vier categorieën van agressief gedrag als de OAS: verbale agressie, fysieke agressie tegen voorwerpen, fysieke agressie tegen zichzelf en fysieke agressie tegen anderen. Elke categorie van agressie bevat vier vermeldingen die toenemen in hevigheid. De MOAS dient na elk incident te worden ingevuld door de afdelingspsycholoog op basis van de totale informatie afkomstig van persoonlijke informatie, dagelijkse ‘rondes’, afdelingsrapportages en -overdrachten en andere onderhandelingen met de afdelingsstaf. De MOAS+ is een uitgebreidere versie van de MOAS en meet een extra categorie van agressief gedrag: seksuele agressie. Een ander verschil is dat de MOAS+ een turfsysteem heeft, waarmee de frequentie van incidenten weergegeven wordt.
MSI Beoordelingsschalen en Zelfrapportage De Multiphasic Sex Inventory (MSI, Nichols & Molinder, 1984) is een zelfbeoordelingsvragenlijst die psychoseksuele kenmerken van plegers van seksueel misbruik in kaart brengt voor evaluatie en behandeling. De meest recente versie (MSI II) bestaat uit 21 hoofdschalen, ondergebracht in de volgende vier subtests: • Parafilieën, i.c. seksuele deviantie, over seksueel gedrag met zowel gerechtelijke, culturele als klinische implicaties (zoals pedofilie). • Parafilieën, i.c. atypical sexual outlet, over seksueel gedrag met zowel culturele als klinische, maar zonder gerechtelijke implicaties (zoals fetisjisme). • Overige seksuele subtests en schalen, over seksueel gedrag zonder gerechtelijke gevolgen en klinisch alleen van betekenis als de betrokkene zelf het als een probleem ervaart (zoals een seksuele functiestoornis). • ‘Validity subtest’, zeven schalen om te controleren op leugens en sociale wenselijkheid.
NAS Zelfrapportage De Novaco Anger Scale (NAS; Novaco, 1994) is vertaald door de Dr. H. van der Hoeven Kliniek (vragenlijst 'Denken, voelen en doen'). De vragenlijst bestaat uit een deel A met 48 items en een deel B met 25 items. In deel A staan uitspraken over wat mensen denken, voelen en doen. Op een driepuntsschaal moet worden aangegeven in hoeverre men vindt dat de uitspraak wel/niet van toepassing is. In deel B staan uitspraken over situaties waarin iemand kwaad kan worden. Op een vierpuntsschaal moet worden aangegeven hoe kwaad men in de betreffende situatie zou worden.
NAS-PI Zelfrapportage De Novaco Anger Scale-Provocative Inventory (NAS-PI; Novaco, 1994) is een zelfrapportagevragenlijst. De lijst bestaat uit twee delen, deel A (de NAS) en deel B (de PI). Deel A telt 60 vragen, deel B 25. A-vragen bieden de keuze uit 3 antwoordalternatieven: ‘never true’, ‘sometimes true’ en ‘always true’. B-vragen bieden 4 antwoordalternatieven: ‘not at all angry’, ‘a little angry’, fairly angry’ en ‘very angry’. De vragen zijn alle veranderingsgevoelig (geen statische items, alleen dynamische). Novaco (2003, p. 1) omschrijft de vragenlijst als volgt: ‘The Novaco Anger Scale and Provocation Inventory (NAS-PI) is a two-part test designed to assess anger as a problem of psychological functioning and physical health and to assess therapeutic change. De NAS bestaat uit 5 schalen: Cognitive (COG), Arousal (ARO), Behavioral (BEH) en Anger Regulation (REG) alsmede een NAS-totaalscore. De Provocation Inventory telt 25 items (PI-items). ‘PI items focus on the kinds of situations that lead to anger in five content areas –disrespectful treatment, unfairness, frustration, annoying traits of others, and irritations –to produce a single Total PI-score.’ ‘Wherever possible, the tow parts of the questionnaire should be administered together.’
NEO-FFI Persoonlijkheid en Zelfrapportage De NEO Five Factor Inventory (NEO-FFI; Hoekstra et al., 1996) is de verkorte versie van de NEO-PI-R vragenlijst (zie NEO-PI-R) De NEO-FFI bestaat uit 60 items. Doelgroep: volwassenen Voor verder informatie zie ook: http://www.unifr.ch/ztd/HTS/inftest/WEB-Informationssystem/nl/4nl001/46bab1570e2a46d5be7e698d95c6b0c3/hb.htm
NEO-PI-R Persoonlijkheid en Zelfrapportage De NEO-Personality Inventory-Revised (NEO-PI-R; Hoekstra et al., 1996) vragenlijst is gebaseerd op de ‘Big Five’-persoonlijkheidsdomeinen: Neuroticisme: met aspecten als angst, ergernis, depressie, schaamte, impulsiviteit en kwetsbaarheid. Extraversie: met aspecten als hartelijkheid, sociabiliteit, dominantie, energie, avonturisme en vrolijkheid. Openheid voor: aspecten als fantasie, esthetiek, gevoelens, veranderingen, ideeën en waarden. Altruïsme: met aspecten als vertrouwen, oprechtheid, zorgzaamheid, inschikkelijkheid, bescheidenheid en medeleven. Consciëntieusheid: met aspecten als doelmatigheid, ordelijkheid, betrouwbaarheid, ambitie, zelfdiscipline en bedachtzaamheid. De NEO-PI-R meet tevens dertig facetten van persoonlijkheid: zes per domein. De NEO-vragenlijsten worden gebruikt om uitspraken over de individuele persoonlijkheid te kunnen doen. Dit gebeurt meestal om informatie over persoonlijkheidsaspecten mee te laten wegen bij beslissingen aangaande de persoon, bijvoorbeeld bij behandeling van patiënten, bij selectie voor arbeidsplaatsen of bij de bepaling van geschiktheid voor individuele ontwikkelingsprogramma's. De NEO wordt toegepast bij: selectie loopbaanbegeleiding reïntegratie klinische diagnostiek (counseling, klinische psychologie en psychiatrie) De NEO-PI-R bestaat uit 240 items. Doelgroepen: jongeren (vanaf 15 jaar) en volwassenen De NEO-PI-3 is een herziening van de NEO-PI-R, de uitgave wordt in de eerste helft van 2013 verwacht.
NIAS Persoonlijkheid en Zelfrapportage De Nederlandse Interpersoonlijke Adjectieven Schalen (NIAS; Rouckhout & Schacht, 2008) is een lijst van 163 adjectieven die het volledig spectrum van interpersoonlijk gedrag beschrijven. Door middel van acht empirisch afgeleide schalen, wordt een cirkelvormig profiel getekend van de wijze waarop iemand interageert met zijn collega’s, partner, vrienden, kennissen, onder- en bovengeschikten.
NKPV Persoonlijkheid en Zelfrapportage De Nederlandse Klinische Persoonlijkheidsvragenlijst (NKPV; Barelds & Luteijn, 2015) brengt klinisch relevante persoonlijkheidskenmerken in kaart bij volwassen cliënten in de ggz. De NKPV kan zelfstandig worden gebruikt, of als aanvulling op een meer algemene persoonlijkheidsvragenlijst, zoals de NPV-2-R. Uitgangspunt bij de constructie van de NKPV was het vijffactorenmodel dat vroeger in onderzoek met de MMPI werd gevonden en waarop ook de NVM was gebaseerd. Naast vijf persoonlijkheidsfactoren wordt met de NKPV ook narcisme gemeten. De NKPV biedt daarmee een volwaardig alternatief voor de MMPI en de NVM. Eerste instrument met genormeerde Narcismeschaal De in totaal zes persoonlijkheidskenmerken die u met de NKPV in kaart kunt brengen zijn: Negativisme Somatisering Verlegenheid Ernstige Psychopathologie Extraversie Narcisme De NKPV is het eerste instrument met een kwalitatief goede en genormeerde Narcismeschaal.
NPST Persoonlijkheid en Zelfrapportage De Negativisme, Ernstige Psychopathologie en Somatisering Test (NPST; Luteijn & Barelds, 2003) is ontwikkeld als een paralleltest voor de Nederlandse Verkorte MMPI (NVM), die niet meer verkrijgbaar is. De NPST bestaat uit 54 items verdeeld over drie schalen: ‘Negativisme’, ‘Somatisering’ en ‘Ernstige psychopathologie’. Doelgroep: volwassenen en adolescenten vanaf 16 jaar
NPV Persoonlijkheid en Zelfrapportage De Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst (NPV; Luteijn et al., 1985; 2000; Barelds et al., 2007) werd in het begin jaren '70 ontwikkeld met het idee om alle relevante persoonlijkheidseigenschappen te meten. Tegenwoordig wordt de NPV in allerlei verschillende praktijkgebieden gebruikt, zoals klinische psychologie, selectie en beroepskeuze. Het instrument bestaat uit 140 items. Met deze vragenlijst worden zeven persoonlijkheidsaspecten gemeten: Inadequatie (IN; 21 items), Sociale inadequatie (SI; 15 items), Rigiditeit (RG; 25 items), Verongelijktheid (VE; 19 items), Zelfgenoegzaamheid (ZE; 16 items), Dominantie (DO; 17 items) en Zelfwaardering (ZW; 19 items). Voor bijna alle items geldt dat ze worden beoordeeld op een driepuntsschaal: juist=2, ?=1, onjuist=0. Uit factoranalytisch onderzoek blijkt dat aan de NPV-schalen drie dimensies ten grondslag te liggen: Neuroticisme (hoog IN, laag ZW), Extraversie (laag SI, hoog DO) en Dogmatisme (hoog RG, VE en ZE; Luteijn et al., 1985). De NPV kent vijf verschillende normtabellen: algemeen (n = 8826), selectie (n = 4254), psychiatrie (n = 2602), eerstelijnspatienten (n = 873) en somatische patienten (n = 1001; zie Luteijn et al., 2000). Er bestaat ook een jeugdversie van de NPV, de NVP-J.
NPV-2 Persoonlijkheid en Zelfrapportage De Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst-2 (NPV-2; Barelds, Luteijn, Van Dijk & Van Starren, 2007) meet persoonlijkheidsaspecten. De test bestaat uit 140 ‘Juist - ? – Onjuist’ vragen. De meetdimensies van de NPV-2 zijn inadequatie (neuroticisme), sociale inadequatie, rigiditeit, verongelijktheid, zelfgenoegzaamheid, dominantie en zelfwaardering. Doelgroep: vanaf 15 jaar. De NPV-2-R (Barelds, Luteijn, & Van Dijk, 2014) is een gereviseerde versie van de NPV-2. Bij de NPV-2-R worden reeds bekende schalen zoals bijvoorbeeld Inadequatie onderverdeeld in subschalen zoals Depressiviteit en Angst.
ODARA Risicotaxatie De Ontario Domestic Assault Risk Assessment (ODARA, Hilton et al., 2004; Nederlandse versie; Winkelman, et al.) betreft een risicotaxatie-instrument inzake huiselijk geweld, van mannen jegens vrouwen. Allerlei mogelijke predictoren (eventueel te verwachten predicerende items) werden geselecteerd en beproefd op een steekproef van 589 delinquenten die delicten inzake huiselijk geweld begingen, gevonden op basis van politieverslagen (processen-verbaal). Er was een follow-up van 5 jaar (Hilton et al, 2004). Persoonskenmerken, voorgeschiedenis van huiselijk geweld, delinquentie anders dan huiselijk geweld, relatievariabelen, slachtoffer gerelateerde variabelen en het index-delict werden geïnventariseerd en er resulteerde een instrument van 13 eenvoudig te scoren items, die gescoord kunnen worden op basis van een interview met het slachtoffer.
OSAG Beoordelingsschalen en Observatie De Observatie Schaal voor Agressief gedrag (OSAG; Hornsveld, 2006) is bedoeld voor de evaluatie van klinische behandelprogramma’s die zich richten op afname van agressief gedrag en op toename van sociaal competent gedrag. De OSAG lijkt een veelbelovend instrument voor het observeren van agressief en sociaal gedrag bij klinische forensisch psychiatrische patiënten met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De OSAG bestaat uit veertig items en omvat de subschalen irritatie/boosheid, angst/somberheid, agressief gedrag, aanleiding, sanctie en sociaal gedrag. De afdelingsstaf vult de schaal in op basis van het gedrag in de voorafgaande week. Voor invulling van de OSAG is een gebruikers-vriendelijk computerprogramma ontwikkeld.
PCL-R Diagnostiek De Psychopathy Checklist Revised (PCL-R; Hare, 1991, 2003; Nederlandse bewerking: Vertommen et al., 2002) is een checklist om psychopathie te meten. De PCL-R bestaat uit 20 items. Zeventien daarvan vallen uiteen in twee factoren. Factor 1 omvat affectieve en interpersoonlijke aspecten van de stoornis zoals gebrek aan empathie en een opgeblazen gevoel van eigenwaarde. Factor 2 omvat gedragskenmerken die behoren bij een antisociale levensstijl en betreft vooral impulsiviteit, antisociaal gedrag en onverantwoordelijkheid. In de literatuur wordt ook melding gemaakt van een 3-factorstructuur (Cooke & Miche, 2001) en een 4-factorstructuur (Hare, 2003). Hoewel de bepaling van de mate van psychopathie eigenlijk geen vorm van risicotaxatie is, is de correlatie tussen de PCL-R-score met later gewelddadig gedrag wel substantieel. De score van de PCL-R is in principe een lifetime diagnosis, hoewel met name de gedragsfactoren van factor 2 wel kunnen variëren. Een hoge PCL-R-score geldt als risicofactor en is als zodanig opgenomen in de historische items van de HCR-20, de SVR-20 en de HKT-30.
PCL:SV Screening De PCL-Screening versie (PCL:SV; Hart et al., 1995) is een verkorte versie van de PCL-R, die ongeveer de helft van de tijd kost in vergelijking met de PCL-R. De PCL-SV lijkt veel op de PCL-R en is een effectieve screener voor psychopatische kenmerken.
PCL:YV Persoonlijkheid en Diagnostiek De PCL-Jeugd Versie (PCL:YV; Forth et al., 2003 ; Nederlandse bewerking; De Ruiter & Hildebrand, 2010) is afgeleid van de PCL-R en kan gebruikt worden bij jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar en bevat net als de PCL-R 20 items. Een item kan de score 0, 1 of 2 krijgen met een maximale score van 40. Meestal wordt gebruik gemaakt van een cut-off score van 30.
PDQ-4+ Zelfrapportage De Personality Diagnostic Questionnaire-4+ (PDQ-4+, Nederlandse versie; Akkerhuis, Kupka, Groenestijn & Nolen, 1996) kent twee versies: een die de persoonlijkheidsstoornissen conform de DSM-IV meet (PDQ-R), en een die ook de experimentele persoonlijkheidsstoornissen in kaart brengt (PDQ-4+). De PDQ-4+ bestaat uit 99 items, waarbij de patiënt wordt gevraagd of een stelling op hem/haar van toepassing is (juist/onjuist).
Polygraaf Tools & Tech In het polygrafische interview stelt de interviewer specifieke vragen, terwijl men een aantal lichamelijke reacties meet (hartslag, ademhaling, huidgeleiding en bloeddruk). Het idee is dat wanneer iemand liegt hij andere lichamelijke reacties vertoont dan wanneer hij de waarheid spreekt. Door na te gaan bij welk antwoord er afwijkende psychofysiologische reacties optreden, kan men nagaan welk antwoord mogelijk op een leugen berustte. Het polygrafische interview geldt als een manier om de kwaliteit van de zelfrapportage te verhogen. In Nederland gebruikt men de polygraaf tot nu toe alleen sporadisch voor wetenschappelijk onderzoek. In beginsel kan men de instrumentele utiliteit van de polygraaf aanzienlijk vergroten door individuele uitkomsten te kalibreren aan andere maten (gelaatsuitdrukkingen, ander non-verbaal gedrag en interviewgegevens) en gebruik te maken van software die individuele patronen kan identificeren en herkennen. Zo zou men meer greep kunnen krijgen op de grote individuele specificiteit van dit samenstel van maten. In combinatie met een GSM-applicatie zou men dan bepaalde patronen als draadloze signalen kunnen gebruiken, die aangeven dat er sprake is van een verhoogd risico. De technologie hiervoor is in ontwikkeling.