De instrumentendatabank biedt een overzicht van ruim 200 instrumenten die gebruikt worden binnen de forensische psychiatrie. In de instrumentendatabank wordt ieder instrument kort beschreven en informatie gegeven over het type instrument, de validiteit en betrouwbaarheid, de afnameduur, de belangrijkste literatuurbronnen en waar het instrument te verkrijgen/ downloaden is. Voor vragen en/of opmerkingen over de instrumentendatabank kun je contact opnemen met instrumentendatabank@efp.nl
Indien voorhanden, is bij instrumenten de link naar de COTAN-beoordeling opgenomen. Om de COTAN-beoordeling van een instrument te kunnen inzien, dien je in te loggen als COTAN-abonnee. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om individuele beoordelingen aan te schaffen zonder abonnement. Veel universiteitsbibliotheken bieden toegang tot COTAN-informatie aan studenten en medewerkers. Zie voor meer informatie over de COTAN: https://psynip.nl/cotan/.
Naam | Categorie | Omschrijving | |
---|---|---|---|
CISS | Zelfrapportage | De Coping Inventory for Stressful Situations (CISS; Endler & Parker, 1999) meet de multidimensionele coping. De vragenlijst meet hoe over het algemeen door mensen wordt omgegaan met stressvolle omstandigheden en het brengt verschillende copingsstrategieën in kaart. Het bestaat uit 48 items die onderverdeeld zijn in drie schalen: taakgerichte coping, emotiegerichte coping en vermijdingsgerichte coping. De schaal vermijdingsgerichte coping bevat twee subschalen: afleiding zoeken en gezelschap zoeken. De items worden gescoord aan de hand van een vijfpuntsschaal (van 1 'helemaal niet' tot 5 'heel erg sterk'). De CISS is in het Nederlands vertaald door D. T. D. de Ridder en G. L. van Heck. | |
Cliëntenthermometer | Zelfrapportage | De ‘GGZ Thermometer’ is een beknopt instrument waarmee instellingen op gezette tijden kunnen onderzoeken hoe cliënten de geboden zorg waarderen. De eerste versie uit 2001 was alleen geschikt voor toepassing in de volwassenenzorg en kwam tot stand op basis van een pilotstudie in vijf GGZ-instellingen. Op grond van de resultaten van deze studie besloot GGZ-Nederland de Thermometer voor de volwassenenzorg landelijk in te voeren. Bovendien werd het instrument geschikt verklaard voor landelijke toepassing in een experimenteel benchmark-traject, om de afzonderlijke resultaten van instellingen met elkaar te kunnen vergelijken. Een peiling in augustus 2002 gaf aan dat al vijftig instellingen het instrument gebruikten. De aanpassingen in de versie 2003 zijn beperkt in aard en omvang. De grootste verandering betreft een aanpassing in de antwoordcategorieën. In de nieuwe versie van de Thermometer kunnen cliënten alleen nog maar antwoorden met ja of nee. | |
Conners-3 | Beoordelingsschalen | De Conners-3 bestaat uit drie informantenversies: een ouderrapportage (6-18 jaar), een leerkrachtrapportage (6-12 jaar) en een zelfrapportage (12-18 jaar). Het gedrag van het kind of de jongere kan op deze manier worden beoordeeld in verschillende contexten: thuis, op school, of in een andere sociale omgeving. Bij het gebruik van de Conners-3 wordt aangeraden om altijd meer dan één informantenversie te gebruiken. Bij elke vragenlijst geven informanten op een vierpuntsschaal (nooit, soms, vaak, heel vaak) aan in hoeverre de beschrijvingen in de afgelopen zes maanden van toepassing waren. De resultaten worden in kaart gebracht aan de hand van zeven schalen, waarmee inzicht wordt gegeven in de kernsymptomen van ADHD, als ook de meest voorkomende problemen die met deze stoornis gepaard gaan. In een aparte sectie van het rapport wordt een overzicht gegeven van de mate waarin aan diverse DSM-5-criteria wordt voldaan op basis van de gegeven antwoorden. Op basis van drie validiteitsschalen wordt vastgesteld of de antwoorden van de respondent op de vragenlijst als valide beschouwd kunnen worden. Daarnaast wordt aan de hand van een ADHD-index bepaald hoe waarschijnlijk het is dat iemand behoort tot een klinische groep van kinderen en jongeren die officieel gediagnosticeerd zijn met ADHD. Tot slot zijn er enkele aanvullende items die expliciet vragen naar de mate waarin het functioneren van het kind of de jongere beperkt wordt in meerdere contexten, naar andere problemen of zorgen, en naar sterke kanten en vaardigheden. | |
CSQ-8 | Zelfrapportage | De Client Satisfaction Questionnaire-8 (CSQ-8, Larsen et al, 1979; Nederlandse versie; De Brey, 1983) is een vragenlijst die de globale tevredenheid van een deelnemer over een interventie kan meten. De vragenlijst bestaat uit acht uitspraken die aan de hand van een vierpuntsschaal door de deelnemers beoordeeld worden. Om het totale niveau van tevredenheid te kunnen meten, wordt een gemiddelde tevredenheidscore berekend met een minimum score van 1 en een maximum score van 4. Hogere scores indiceren hogere tevredenheid. | |
CTQ | Zelfrapportage | De Childhood Trauma Questionnaire (CTQ, Bernstein et al., 1994; Nederlandse vertaling; Van den Hazel & Didden, 2009) is een retrospectief zelfrapportage-instrument dat gebruikt wordt om vijf vormen van mishandeling en verwaarlozing vast te stellen (emotioneel misbruik, fysiek misbruik, seksueel misbruik en emotionele en fysieke verwaarlozing). De vragenlijst bestaat uit 28 items. De deelnemers geven voor ieder item de frequentie van mishandeling en verwaarlozing weer op een vijfpuntsschaal: ‘1’, nooit waar; ’2’, zelden waar; ‘3’, soms waar; ‘4’, vaak waar en ‘5’, zeer vaak waar. | |
DACOBS | Zelfrapportage | De Davos Assessment of Cognitive Bias Scale (DACOBS; Gaag et al., 2013) is een vragenlijst die de subjectieve ervaring van cognitieve bias meet. Hierbij wordt gebruik gemaakt van 42 items op een zevenpuntsschaal. De vragenlijst meet vier vormen van cognitieve bias (jumping to conclusions, belief inflexibility, selective attention for threat, external attribution bias), twee vormen van cognitieve beperkingen (social cognition problems; subjective cognitive problems) en vermijdingsgedrag. | |
DAPP-BQ | Beoordelingsschalen en Zelfrapportage | De Dimensional Assessment of Personality Pathology-Basic Questionnaire (DAPP-BQ) dient voor het onderscheiden van persoonlijkheidsstoornissen op achttien dimensies. De Nederlandse bewerking van de DAPP-BQ bestaat uit 290 vragen die door de cliënt zelf beantwoord worden (Van Kampen & De Beurs, 2009). Bij de Nederlandse bewerking van de DAPP-BQ is ook een screeningsversie ontwikkeld (Van Kampen, De Beurs, & Andrea, 2009). De DAPP Screening bestaat uit 136 items waarmee dezelfde achttien dimensies kunnen worden beoordeeld. | |
DASA-IPV | Risicotaxatie | De Dynamic Appraisal of Situational Aggression, Inpatient Version (hierna DASA-IPV; Daffern, i.v.; Daffern & Howells, 2002; Daffern, Mayer & Martin, 2003) is te vergelijken met de Brochet Violence Checklist (hierna BVC). Het gaat om de voorspelling van op korte termijn te verwachten agressief gedrag door een (forensisch) psychiatrische patiënt. Voor zover het geen forensische psychiatrie is, gaat het dan met name om psychiatrische patiënten die opgenomen zijn op een acute afdeling. Het instrument kan gezien worden als een verdere ontwikkeling van de BVC. Ook in de DASA gaat het om de voorspelling van agressie (agressief gedrag) van een (forensisch) psychiatrische patiënt (vooral voor psychiatrische patiënten, opgenomen op een acute afdeling) in de komende 24 uur. | |
DASS-21 | Beoordelingsschalen en Zelfrapportage | De Depressie Angst Stress Schaal (DASS; Lovibond & Lovibond, 1995; NL vertaling De Beurs, Van Dyck, Marquenie, Lange, & Blonk, 2001) is een vragenlijst voor het weergeven van negatieve emoties met als doel drie symptoomgroepen te onderscheiden, namelijk: angst, depressie en stress. Op basis van de oorspronkelijk schaal van 42 items, de DASS-42, is een verkorte versie samengesteld, de DASS-21-R. De lijst bestaat uit 21 vragen waarbij steeds een keuze gemaakt wordt uit vier antwoordmogelijkheden van “Helemaal niet of nooit van toepassing” (=0) tot “Zeer zeker of meestal van toepassing”(=3). De scores voor het totaal en voor de subschalen worden berekend door de somscores te bepalen van de samenstellende items. Door vergelijking met de normgroep wordt de score omgezet in een zevenpuntschaal (zeer laag, gemiddeld en zeer hoog). Naast de totaalscore worden drie subschalen onderscheiden: depressie (DEP), angst (ANG) en stress (STR). | |
DAST | Zelfrapportage en Screening | De Drug Abuse Screening Test (DAST; Skinner, 1982; Van den Brink, 1999) is een goed gevalideerd kort screeningsinstrument dat ontwikkeld is in Canada en gebaseerd is op de Michigan Alcoholism Screening Test (MAST; Selzer, 1971). Het instrument is ontwikkeld om personen te screenen op problematisch drugsgebruik in de laatste twaalf maanden. De test bestaat uit 28 items die te beantwoorden zijn met ‘ja’ of ‘nee’. De DAST heeft twee verkorte versies, de DAST-10 en de DAST-20. Deze testen bevatten 10 en 20 items die het drugsgebruik in de afgelopen twaalf maanden meten. | |
DIB | Diagnostiek | Het Diagnostic Interview for Borderline patients (DIB) is oorspronkelijk ontwikkeld door Gunderson, Kolb en Austin (1981) en in het Nederlands vertaald door Derksen (1988). De DIB meet vier gebieden van de borderline persoonlijkheidsstoornis: affect, cognitie, impulsief gedrag en interpersoonlijke relaties. Zanarini heeft de DIB gereviseerd om de diagnose scherper af te grenzen met andere persoonlijkheidsstoornissen (DIB-R; Zanarini, Frankenburg, & Vujanovic, 2002). Deze is nog niet in het Nederlands vertaald. | |
DIS-Q | Screening | De Dissociation Questionnaire (DIS-Q; Vanderlinden, Van Dyck, Vandereycken, Vertommen, & Verkes, 1993) is een zelfinvulvragenlijst. Er wordt gevraagd in welke mate de 63 verschillende uitspraken van toepassing zijn. De antwoorden worden gescoord op een Likertschaal variërend van 1 (‘helemaal niet’) tot 5 (‘heel erg’). De DIS-Q-score is het quotiënt van de totaalscore (variërend van 63 tot 315) en het aantal vragen (63), en kan dan ook variëren van 1 tot 5. Wanneer de DIS-Q-score hoger of gelijk is aan het afkappunt van 2,5 kan geconcludeerd worden dat de kans op dissociatieve symptomatologie verhoogd is. Naast de 63 items informeert de DIS-Q ook naar leeftijd, geslacht, demografische status en opleiding. Tevens wordt gevraagd naar ‘zwaar belastende, levensbedreigende of traumatische gebeurtenissen in het persoonlijke leven’, die eventueel gespecificeerd kunnen worden aan de hand van verschillende keuzemogelijkheden: ernstig lichamelijk letsel, oorlogssituatie, seksuele mishandeling, emotionele mishandeling, incest, anderszins. De vragenlijst bestaat uit vier subschalen: (1) identiteitsverwarring en identiteitsfragmentering; (2) controleverlies over gedragingen, gedachten en gevoelens; (3) amnesie en (4) verhoogde concentratie. | |
DIVA | Diagnostiek | Het Diagnostisch Instrument Voor ADHD bij volwassenen (DIVA; Kooij & Francken, 2010) is gebaseerd op de DSM-IV criteria en is het eerste gestructureerde Nederlandse interview voor ADHD bij volwassenen. De DIVA is ontwikkeld door J.J.S. Kooij en M.H.Francken en is de opvolger van het eerdere Semi-Gestructureerde Interview voor ADHD bij volwassenen. Om de beoordeling van de aan- of afwezigheid van alle 18 criteria voor ADHD in kindertijd zowel als volwassenheid te vergemakkelijken, worden er in het interview steeds concrete en realistische voorbeelden van zowel het huidige, als van het gedrag in de kindertijd gegeven. De voorbeelden zijn gebaseerd op gangbare beschrijvingen van gedrag door volwassen patiënten met ADHD aan het team ADHD bij volwassenen van PsyQ te Den Haag. Ook van het disfunctioneren door de symptomen in het dagelijks leven worden op vijf terreinen concrete voorbeelden gegeven: werk en opleiding, relatie en gezinsleven, sociale contacten, vrije tijd / hobbies en zelfvertrouwen / zelfbeeld. Indien mogelijk wordt de DIVA afgenomen bij volwassen patiënten in aanwezigheid van partner en/of familieleden, om zo retrospectieve en hetero-anamnestische informatie gelijktijdig te kunnen beoordelen. | |
DRAMS | Zelfrapportage | De Dynamic Risk Assessment and Management System (DRAMS; Lindsay et al., 2004) is een zelfrapportagelijst, die oorspronkelijk is opgezet voor therapie-evaluatie. Het bestaat uit tien domeinen en geeft een inventarisatie van het gedrag en de gevoelens van de cliënt. De antwoordcategorieën zijn gevisualiseerd. Doelgroep: specifiek ontwikkeld voor LVB, klinisch. | |
DROS | Beoordelingsschalen | De Dynamic Risk Outcomes Scales (DROS; Drieschner & Hesper, 2007) wordt gebruikt voor behandelevaluatie. Het bevat voornamelijk dynamische risicofactoren en kan daardoor gebruikt worden bij het inschatten van het risico van recidive bij de LVB doelgroep. Het instrument bestaat uit 44 items gegroepeerd in 15 schalen, die worden gemeten op een 2, 3 of 4 puntsschaal. 1. Probleembesef/ inzicht (3 items) 2. Attitude t.o. huidige behandeling of begeleiding (2 items) 3. Ideeën, verwachtingen over situatie na behandeling (2 items) 4. Medewerking aan de behandeling/ begeleiding (4 items) 5. Criminogene attitude (4 items) 6. Copingsvaardigheden (3 items) 7. Vijandigheid (3 items) 8. Seksgerelateerde cognities/grensoverschrijdend gedrag (3 items) 9. Impulsiviteit (2 items) 10. In stand houden v. stabiliserende prosociale structuren (2 items) 11. Zelfredzaamheid (6 items) 12. Sociale vaardigheden en gedrag (3 items) 13. Verslaving, middelengebruik en gokken (3 items) 14. Psychotische symptomen (3 items) 15. Sociaal netwerk (1 item) Doelgroep: forensisch, niet-forensisch, algemeen geweld, ambulant, ontwikkeld in Nederland voor forensisch LVB. Methode: Gestructureerd professioneel oordeel Per 1 januari 2015 geldt dat voor het meten van de voortgang van de behandeling (ROM) een keuze gemaakt moet worden uit de volgende instrumenten: -HoNOS -Mate (verslaafden) -DROS (verstandelijk beperkten) De meting geldt voor alle klinische en ambulante patiënten met uitzondering van de patiënten bij wie de DDBC-hoofdgroep persoonlijkheidsstoornissen, seksuele stoornissen of verdiepingsdiagnostiek is geopend. De verplichting geldt voor alle forensische settingen met uitzondering van RIBW, FO en ambulante begeleiding. zie ook: http://www.efp.nl/web/images/uploads/publicaties/20140827_factsheet.pdf | |
DUDIT | Screening | De Drug Use Disorders Identification Test (DUDIT; Berman et al., 2003; Nederlandse vertaling; Kraanen, 2008) is parallel aan de AUDIT ontwikkeld en is bedoeld voor de identificatie van individuen met druggerelateerde problemen. De DUDIT wordt gebruikt in de eerste stap van de assessment van druggerelateerde problemen. Het doel van deze stap is het screenen van individuen met problematisch druggebruik of drugafhankelijkheid en degenen uitvlakken die deze problemen niet hebben. De DUDIT bestaat uit elf items. Het doel van de items is het identificeren van gebruikspatronen en diverse druggerelateerde problemen. | |
EMBU | Zelfrapportage | De Egna Minnen Beträffende Uppfostran (EMBU; Nederlandse versie; Arindell, Emmelkamp, Brilman, & Monsma, 1983) is een vragenlijst die bij jongeren vanaf 16 jaar en volwassenen herinneringen aan de opvoeding in kaart brengt. Het instrument meet voor elk van beide ouders de opvoedingsstijlen. De EMBU wordt met name gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. De EMBU bestaat uit 81 items. Er zijn 64 items die gaan over de relatie en ervaringen met de ouders in de kindertijd. De respondent moet de items apart beantwoorden voor de vader en de moeder. De items hebben de volgende vier antwoordcategorieën: 'nee, nooit', 'ja, maar zelden', 'ja, vaak' en 'ja, meestal'. De items worden onderverdeeld in vier subschalen: 1. Verwerping (25 items); 2. Emotionele warmte (18 items); 3. Overbescherming (16 items); 4. Verwenning (5 items). Naast bovenstaande items bevat de vragenlijst 21 biografische vragen en 2 vragen om een indruk te krijgen van de mate waarin de ouders van de respondenten streng en consequent waren in hun opvoedingsgedrag. De verkorte versie van de EMBU (s-EMBU) bestaat uit 23 items voor elk van beide ouders, verdeeld over drie subschalen: verwerping, emotionele warmte en overbescherming. Daarnaast bestaan er nog andere versies, waaronder zelfrapportage van kinderen (EMBU-C) en adolescenten (EMBU-A) en ouderrapportage (EMBU-P). | |
EMT | Beoordelingsschalen | De Een-Minuut-Test (EMT; Brus & Voeten, 1973) wordt gebruikt voor de niveaubepaling van technisch lezen. De doelgroep bestaat uit kinderen van 7 tot en met 14 jaar (groep 4 tot en met 8 in het primair onderwijs en de leerjaren 1 en 2 in het vervolgonderwijs). De EMT bevat twee standaardlijsten (testkaart vorm A en B). Beiden kaarten bestaan uit een lijst met 116 losse onder elkaar geplaatste woorden die het kind vlug en duidelijk moet voorlezen. De EMT kan gebruikt worden in combinatie met de Klepel-R, wat aanwijzingen geeft voor het classificeren en het behandelen van leesproblemen. | |
EPQ | Persoonlijkheid en Zelfrapportage | De Eysenck Personality Questionnaire (EPQ; Eysenck & Eysenck,1991; Nederlandstalige versie; Sanderman, Arrindell, Ranchor, Eysenck, & Eysenck, 2012) is een instrument om verschillende dimensies van persoonlijkheid, de stabiele kenmerken van een persoon, te meten. Er zijn twee versies: de lange versie (EPQ) en de verkorte gereviseerde versie (EPQ-RSS). In beide instrumenten zijn dezelfde vier schalen opgenomen, te weten: psychoticisme, extraversie, neuroticisme en sociale wenselijkheid. Voor beide versies gelden dezelfde beschrijvingen van de schalen. | |
EssenCES | Beoordelingsschalen | De Essen Climate Evaluation Schema (EssenCES; Schalast, Redies, Collins, Stacey, & Howells, 2008) is een vragenlijst die gaat over het klimaat op een afdeling. Het bestaat uit vijftien items, welke onderverdeeld zijn in drie subschalen. Deze subschalen zijn: (1) de ondersteuning tussen patiënten (patients' cohesion and mutual support), (2) de veiligheidsbeleving (experienced safety) en (3) de betrokkenheid van therapeuten naar patiënten (therapeutic hold). | |
ESSEON-R | Beoordelingsschalen | De Schaal voor het Sociaal-Emotioneel Ontwikkelingsniveau (ESSEON-R; Hoekma, Miedema, Otten, & Gielen, 2011) is een schaal voor het schatten van het sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau. De ESSEON-R kan worden afgenomen bij kinderen en volwassenen met een ontwikkelingsleeftijd van 0 tot 14 jaar bij wie het bepalen van het niveau van de sociaal-emotionele ontwikkeling om verschillende redenen gewenst is. Hierbij kan het gaan om kinderen en volwassenen met: een verstandelijke beperking, een (vermoeden van) sociale of emotionele ontwikkelingsachterstand, een ontwikkelingsstoornis of psychiatrische problematiek, een zintuigelijke en/of communicatieve beperking of school- en leerproblemen binnen het regulier of speciaal onderwijs. De ESSEON-R bestaat uit 76 items en het bevat twee domeinen: sociale ontwikkeling en emotionele ontwikkeling. Door in beide domeinen alle items te scoren op 'kenmerkend' of 'niet kenmerkend' en vervolgens een eenvoudige rekenregel toe te passen, kan het sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau bepaald worden. De ESSEON-R kan buiten de aanwezigheid van de cliënt worden ingevuld. Specifieke gedragsobservatie is alleen nodig als niet bekend is of bepaald gedrag wel of niet kenmerkend voor een cliënt is. | |
Euroqol-5D | Zelfrapportage | De EuroQol-5D (EQ-5D; EuroQol, 1990) betreft een gestandaardiseerd meetinstrument dat vijf gezondheidsniveaus meet: mobiliteit, zelfzorg, dagelijkse activiteiten, pijn/ongemak en angst/depressie. De vragenlijst bestaat uit veertien items: aspecten van gezondheidstoestand (vijf items, drie antwoordcategorieën), ervaren gezondheid (één item, ‘thermometer’ met 0-100 schaal) en demografische kenmerken (acht items). Met behulp van de scores kan een gewogen gezondheidsindex worden afgeleid voor individuen of populaties. De EQ-5D is complementair aan andere meetinstrumenten omtrent kwaliteit van leven, zoals de SF-36. Verder bestaat de EQ-5D uit verschillende versies, namelijk de EQ-5D-3L (drie antwoordmogelijkheden), de EQ-5D-5L (vijf antwoordmogelijkheden) en de EQ-5D-Y (de kinderversie). Naast de EuroQol-5D bestaat er ook een uitgebreidere versie, namelijk de EuroQol-6D (EQ-6D). In de EuroQol-6D is een extra item, cognitie, opgenomen. | |
FAM | Risicotaxatie | De Female Additional Manual (FAM; De Vogel, De Vries Robbé, Van Kalmthout, & Place, 2011) is een aanvulling op de HCR-20/HCR-20:V3 (of HKT-30) en is bedoeld voor een adequate inschatting van het risico op gewelddadig gedrag door vrouwen. Hierdoor kan een beter afgestemd risicomanagement en een beter afgestemde behandeling aan vrouwen geboden worden. De FAM meet negen specifieke risicofactoren voor vrouwen (vijf historische items, twee klinische items en twee risicohanterings items). Het instrument is ontwikkeld in de Van der Hoeven Kliniek. | |
FARE | Risicotaxatie | De Forensische Ambulante Risico Evaluatie (FARE; Van Horn et al., 2016) is een risicotaxatie-instrument waarmee op basis van de uitkomsten een actuariële inschatting gemaakt kan worden van het recidiverisico, met de mogelijkheid om op basis van een gefundeerd klinisch oordeel tot een andere beoordeling van het recidiverisico te komen (klinische aanpassing). De uitkomsten informeren de taxateur en behandelaars over welke risicofactoren en eventueel beschermende factoren van belang zijn om het recidiverisico te verminderen. In het kader van Routine Outcome Monitoring zijn de dynamische risicofactoren van de FARE geschikt om de behandelvoortgang (progressie, stagnaties en achteruitgang) van patiënten in forensische poliklinische behandeling periodiek te meten. De ROM-resultaten kunnen als feedback worden ingebracht tijdens de therapeutische gesprekken. De FARE wordt op dit moment in verschillende forensische poliklinieken geïmplementeerd, zowel ten behoeve van door KFZ gefinancierd onderzoek als ten behoeve van de behandeling en behandelevaluatie. Het instrument is zowel door SBG als het ministerie van Justitie en Veiligheid toegevoegd als ROM instrument voor de instellingen die deelnemen aan het onderzoek. | |
FIOS | Beoordelingsschalen en Observatie | De Forensic Inpatient Observation Scale (FIOS; Timmerman, Vastenburg, & Emmelkamp, 2001) is ontwikkeld omdat er een groot gebrek is aan geschikte, betrouwbare en valide observatieschalen voor forensische psychiatrische patiënten. De FIOS heeft zes schalen die worden verondersteld belangrijke aspecten te meten in de behandeling van forensische psychiatrische patiënten: (1) zelfverzorging, (2) sociaal gedrag, (3) oppositioneel gedrag, (4) inzicht in eigen delictgedrag, (5) verbale vaardigheden en (6) psychische klachten. |