Lilienfeld en Andrews kwamen in 1996 met de Psychopathic Personality Inventory (PPI, Nederlandse vertaling; Jelicic, Merckelbach, Timmermans & Candel, 2004). Dit instrument wordt ook wel de Personality Styles Inventory (PSI) genoemd (klinkt neutraler, dan geeft de titel voor respondenten niet aan waarover de lijst specifiek gaat). De PPI meet kernsymptomen van psychopatie. De PPI telt 187 items, die zijn verdeeld over acht subschalen en drie afzonderlijke validiteitsschalen. De subschalen zijn de volgende; Machiavelliaanse Egocentriciteit, Sociale Potentie, Onbevreesdheid, Ongevoeligheid, Impusief/Non-conformisme, Extrenalisatie van Schuld, Onbezorgdheid en Gebrek aan Doelgerichtheid, Stress Immuniteit. Naast de 8 subschalen zijn er 3 validiteitsschalen; Afwijkende beantwoording, Onwaarschijnlijke deugden, Variabele responsinconsistentie.
In Amerikaans onderzoek bleek de PPI goed psychometrische kwaliteiten te bezitten: hoge interne consistentie en test-hertest-betrouwbaarheden. Ook zijn de valideringsgegevens positief: de PPI correleert r=.62 met de PCL-R. Hoge PPI-scores worden gevonden bij gevangenen en met name bij degenen die veroordeeld werden voor ernstige geweldsdelicten.